|
Palmbomen en koeien Dertig jaar na de release van deze tekstloze, visueel overweldigende documentaire op muziek van Philip Glass, ontleden en ontsluieren Seabra en Verstockt het hedendaagse misbruik van zowel de inhoud, techniek als esthetiek van deze film, live voor u op het podium. Ze doen dat door middel van beeld, spoken word en muziek. Twee bijzondere gitaren uit het Braziliaanse achterland, de Viola Caipira* (Daniel Miranda) en de Violao de Choro** (Nelson Latif), zullen uw hart voor de aarde met de klankkleuren van de plattelands-blues beroeren. Enkel de visuele kracht van Seabra en de bijzondere blik van Verstockt leveren dit soort seleção (selectie) op: een nieuw theatraal universum waarin moda’s***, vliegtuigcondensatie, palmbomen en koeien samenkomen. ** Violão de Choro: een gitaar met een fabuleuze extra zevende bas-snaar in La, die wordt gebruikt voor Choro muziek. Choro betekent wenen. Noem het maar de Braziliaanse blues ‘light’. *** Moda is een Braziliaans muziekgenre uit de ‘Midwest’ van Brazilië, de droge sertão- en Caatingaregio in het Noord-Oosten. Moda is de echte, diepe blues. |
Some images from the premiere at KaaiStudios in Brussels. Photos by Fabiana Auad.
Ricky Seabra on the project: |
The film as equation:
or:
Koyaanisqatsi = Prophecy 1 + Prophecy 2 + Prophecy 3 + Statement on Modernism over
IMAGE to the power of innovation times SOUND to the power of innovation
times Contradiction.
Biographies Dirk Verstockt works as theatermaker, director, mentor, curator, writer, organiser, lecturer, moderator,... mostly within Performing Arts. Currently he is guest professor and mentor for the Master Drama at Rits, Brussels and as personal advisor in DasArts, Amsterdam. He works mostly for Boris vzw, a Brussels based international arts organisation focusing on creation, production and support for performing arts and theatre. In the past he worked for, amongst others, Kaaitheater, VTI, Beursschouwburg, kc nOna, dAda (www.dadatoneel.be), LOD and KVS. Nelson Latif, Cavaquinho and acoustic guitar player, formed his musical identity in the legendary jazz scene of 1980’s São Paulo. With roots in choro and jazz, Latif merges Brazilian styles and a classical guitar technique with diverse musical influences. In his melodic phrasing one hears bebop and Brazilian syncopations, and in his virtuosity the energy of flamenco. Latif started his studies at the age of fourteen. During the 90’s he moved to Amsterdam and started performing on the cavaquinho, an instrument that has since become his trademark. Latif returned to Brazil in 2001, where he formed Trio Baru with Fernando Corbal and Bosco Oliveira. Since then, Latif has performed as a soloist as well as in collaboration with various artists, such as the multi-instrumentalist Carlinhos Antunes, and Ustad Zamir Khan, sitar and tabla player, of the legendary Indian musical family. In 2005 Latif recorded the CD Choro, Samba e Afins, together with Dutch guitarist Joeri de Graaf. This recording started off the Choramundo Project, uniting musicians from Holland, Suriname and Brazil. Daniel Miranda began his professional solo career at the age of 16. In 1997, with Paulo Sá (Mandolin) and Henrique Drach (violin), he created the musical chamber ensemble RIO TRIO. They recorded a CD and performed numerous concerts and workshops in Brasil and the United States. Also in the US, Mirande has participated as a teacher and interpreter at the international conference for Mandolin, at San Diego, CA, and also in Montana, with Bozeman’s Montana Mandolin Orchestra. In 2001, he recorded the CD RENCONTRE, with the participation of the Belgian-Irish guitarist Frankie Rose. In 2002, Miranda became a guitar and harmonics teacher at the VILLA-LOBOS school in Rio de Janeiro. In 2003, in Mons (Belgium), he joined the spectacle Si c'est chanté, c'est pas perdu (If it is sung, it’s not lost), under the musical direction of Pascal Charpentier, then recorded a CD with the ensemble. In 2005-2006, he recorded, as a guitarist and composer, three songs for the compilation of the broadcast Le monde est un village (The world is a village), presented by RTBF’s Didier Melon. He also published his first solo album, called Bienvenue, producted by IGLOO (Belgium). |
Credits |
Koplopersanalyse: Benny Haesebrouck over 'Koyaanisqatsi' Godfrey Reggio en Philip Glass werkten zes jaar lang aan Koyaanisqatsi. De film werd een juxtapositie van beeld en geluid, van techniek en poëzie, van mens en natuur. Eindeloos gemanipuleerde beelden van atoombommen en vliegtuigen, van vervallen wijken en een noodlottig modernisme versmolten met de natuurlijke pracht van Amerikaanse landschappen. De film toonde op een bijna analytische en hypnotiserende wijze de teloorgang van de mens en de planeet, en oefende een niet te onderschatten invloed uit op de toenmalige golf aanstormend film- en muziektalent. Een generatie werd gevormd, een nieuwe beeldcultuur geschapen. De apocalyptische boodschap van de film ging echter verloren in de corruptie van kenmerkende beelden en technieken. De visuele pracht van Koyaanisqatsi werd geadopteerd en eigen gemaakt door de reclamewereld en muziekindustrie. Slow motion en time-lapse sequenties maken plots deel uit van de populaire beeldcultuur. Verkeersstromen, industriële exploitatie, verkwiste energie, overbevolking, megalomane bouwwerken: we herkennen deze gemanipuleerde en hyperesthetische beelden uit de consumptiecultuur van cosmeticareclames, videoclips en zelfs ordinaire sitcoms. Wat overblijft is de louter visuele erfenis die genadeloos door de massaconsumptiemolen werd gehaald. Beelden, technieken en de klankband van Philip Glass: alles werd verkocht en uitgeleend zonder bij de oorspronkelijke boodschap en de initiële bedoeling van de film stil te staan. Koyaanisqatsi ging door een overconsumptie precies het tegenovergestelde gaan betekenen dan het idee, de achterliggende gedachte waar Reggio en Glass zes jaar lang meticuleus op zaten te broeden. De film, de beelden, de muziek: alles werd zonder verpinken uitgehoerd aan quasi alle geïnteresseerde partijen, iets wat Ricky Seabra dan ook in een soort van metavorm naar voor brengt. Hij toont hoe Madonna in Ray of Light en de Spice Girls in 2 Become 1 dansen tegen een achtergrond die in wezen de ondergang van de wereld toont, een achtergrond die zijn boodschap reeds lang verloren zag gaan en nu slechts fungeert als postmodernistisch muurpapier. De natuur huivert, zij lachen. Het toekomstkarakter van de film werd geperverteerd tot een louter visueel overnemen van de profetie. Ricky Seabra hekelt dit technisch formalisme en gaat de dialoog aan. Hij combineert authenticiteit met traditie door krachtige, aan Reggio verwante beelden op een Braziliaanse gitaarmuziek te enten, door rurale instrumenten als de viola caipira en de violão de choro naast de gecommercialiseerde beeldbetekenis van Koyaanisqatsi te plaatsen. Een massa Japanners beweegt op de simulatie van golven in wat nog het best te omschrijven valt als een Aziatische overbevolkte variatie op een Sunparks gegeven. De volksmassa in het zwembad, opeengepakt als haringen in een ton, vervormt tot een golvende mensenzee waarin water geen plaats meer heeft. Hoofd na hoofd, lichaam na lichaam dobbert de massa op de gesimuleerde golven en wordt het duidelijk wat Ricky Seabra hier wil suggereren: de bijna perverse opeenhoping in het complex toont aan hoe Japanners hun overbevolking weten te transformeren tot een amusant gedachtegoed. Het probleem wordt vergeten en omgezet naar een spel. Onwetendheid troef. Seabra haalt hier het noodlottig onverschillige aanpassingsvermogen van de mens aan, een fenomeen dat hij zelf het Dodo-effect noemt. De Dodo, ontdekt door kolonisten op het eiland Mauritius, stierf nog niet eens zo heel lang geleden uit en bezat een prachtige vogelzang. Diersoorten verdwijnen, bomen vergaan: we consumeren de natuur tot de aarde ons niets meer kan geven, tot we het lied van de Dodo en de kleur van de lucht vergeten zijn. Want er komt een dag dat we het groene pallet van het bladerdek of het ochtendrood aan de horizon niet meer zullen zien. We aanvaarden dit zonder erg, omdat de mens gekenmerkt wordt door onverschilligheid en een groot vermogen tot aanpassing, een uiterst gevaarlijke combinatie. We berusten elke ochtend op een minderwaardige versie van de wereld. En we kijken nooit om. Ricky Seabra betracht met andere woorden met performance wat Reggio en Glass probeerden met film: de toeschouwers wakker schudden voor het te laat is, voor we moeder aarde volledig consumeren, voor het leven geen betekenis meer kent. Maar hij gaat tegelijkertijd verder. Daar waar de film enkel pessimistische vragen oproept, waagt Ricky zich aan een aantal optimistische antwoorden en ideeën naar het installeren van een positieve, wereldaffirmerende opvatting. In de buurt van zijn woonplaats in Brazilië groeien een aantal Talipot palmen, bomen die ergens tussen hun dertigste en tachtigste verjaardag bloesemen om daarna af te sterven. Op weg naar zijn werk zou de Braziliaan dit schouwspel elke dag een tijdje gadeslaan. De laatste acte van de boom, een finale levensaffirmerende daad alvorens te sterven. De schoonheid van het afschrikwekkende, het sublieme van dood. Hoeveel andere Brazilianen bekijken deze bomen en beseffen dat dit een laatste levensdaad inhoudt, een laatste bijdrage van dit particulier stukje natuur aan de mens. Het minste wat wij als wederdienst kunnen doen, aldus Seabra, is het organiseren van een waardig afscheid. De boom, horizontaal gedragen als op een begrafenisceremonie, waarbij de mensen op straat heel even halt houden bij de gedachte van het leven, bij het belang van de dood, en bij het opkomen en vergaan van de natuur. Zichzelf heel even zien als onderdeel van en in harmonie met de natuur. De film Koyaanisqatsi bevat geen dialoog, behalve drie Hopi – een stam indianen uit het noordoosten van Arizona – uitspraken aan het einde, drie zinnen met een voorspellend karakter die zelfs in de eenentwintigste eeuw nog niets aan waarheid hebben ingeboet. Wat meer is, Seabra toont hoe de drie Hopi profetieën een schrikbarend actualiteitskarakter bezitten door de spreuken te verbinden met drie vrij recente gebeurtenissen. Zo kunnen we aan de spreuk “If we dig precious things from the land, we will invite disaster” de mijnramp in Chili koppelen, en kan “A container of ashes might one day be thrown from the sky, which could burn the land and boil the oceans” slaan op een van de vele vliegtuigcrashes boven de Atlantische oceaan. Veruit de interessantste profetie in het kader van de performance van Ricky Seabra is echter: “Near the day of Purification, there will be cobwebs spun back and forth in the sky.” Zo was het onbegrip en het ongeloof groot wanneer hij zijn eerste zaterdagnamiddag in het Gentse doorbracht. Hij keek omhoog en zag tientallen condenssporen in de lucht, afkomstig van de straalmotoren van vliegtuigen. Dit was geen blauwrode lucht, maar een vervuilde, geperverteerde interpretatie van een zonsondergang. Hij verwerkt deze verontwaardiging in zijn voorstelling door een heldere, blauwe lucht te gaan bewerken tot een willekeurig raster van condenssporen zichtbaar wordt en de lucht zijn maagdelijkheid verliest. Ieder paar witte sporen vertegenwoordigt voor Seabra een ecologische vervuiling van honderd bomen, terwijl voor de modale Belg ieder paar witte sporen een vakantie betekent, een escapistische uittocht naar een tropisch oord, het even mogen wegdromen. Seabra combineert vraag en antwoord, eeuwenoude profetieën met moderne ideeën. De Hopi indianen hielden tijdens hun lange trektochten vaak enkele dagen halt om hun ziel de kans te geven hen in te halen en zich te herenigen met het vooruitlopend lichaam. De condenssporen van een vliegtuigmotor symboliseren de snelheid waarmee de mens tegenwoordig van de ene plek naar de andere reist, net zoals de fast motion beelden in Koyaanisqatsi de snelheid van de maatschappij hekelden. Seabra stelt voor om in de staart van het vliegtoestel een soort van contemplatieve, transparante ruimte te installeren (denk daarbij aan de galjoenen uit de maritieme geschiedenis waarbij de kapitein een balkon had achteraan het schip) van waaruit de reiziger zijn achterop reizende ziel kan gadeslaan. Het zijn net deze juxtaposities van mens en natuur, van traditie en moderniteit die ook het muzikale luik van de performance in beslag nemen. Koyaanisqatsi bestaat minimum voor de helft uit de minimalistische kracht van de muziek van Philip Glass, een gegeven dat Seabra niet wou verloochenen in het naar de planken vertalen van de cultfilm. Aan de hand van twee traditionele Braziliaanse gitaren, de viola caipira en de violão de choro, wordt de soundtrack van Glass geherinterpreteerd binnen een discours van traditie versus moderniteit, van het Braziliaanse platteland tegenover het gevaar van het postmodernistische tijdperk. Op een gegeven moment ontstaat er nog een andere paradox in de voorstelling, een paradox die de bedoeling achter de film en het discours van Ricky Seabra even dreigt te ontwrichten. Immers, de opstelling van de performance laat op zijn minst een contradictorisch gevoel na bij de toeschouwer: Seabra plaatst een iPad, het laatste nieuwe hebbedingetje van Apple, voor een camera. Deze camera filmt op zijn beurt het tabletscherm van de iPad en projecteert dit beeld op een groot scherm achter de performers, het cinemascherm voor de toeschouwers. Enerzijds ligt deze oppositie van hoogmoderne technologie uit Amerika en boerentraditie uit Brazilië nog in het verlengde van de voorstelling, namelijk het tegenover elkaar plaatsen van traditie en moderniteit, van het ongerepte en het overgeconsumeerde. Maar anderzijds toont Ricky Seabra positieve, optimistische ideeën tot het redden van de wereld op zijn iPad, terwijl voor velen dit hypermodern toestel net alles symboliseert wat verkeerd is binnen de hedendaagse massaconsumptiecultuur. Gevraagd of dit een bewuste keuze was, stelt Seabra dat we niet zullen slagen in het redden van de natuur en het bewust maken van de mensen zonder de hulp van technologie. Technologie is immers overal rondom ons, waarom zouden we dan beslissen het niet te gebruiken? Het maakt ons leven eenvoudiger, en het reikt ons de middelen aan om te komen tot nieuwe ideeën en nieuwe impulsen die uiteindelijk kunnen bijdragen tot een meer duurzame visie op de wereld, de natuur en de mensheid. Onrechtstreeks parafraseert hij hier de regisseur van Koyaanisqatsi, Godfrey Reggio in een documentaire over de film: “[...] these films have never been about the effect of technology, of industry on people. It’s been that everyone: politics, education, things of the financial structure, the nation state structure, language, the culture, religion, all of that exists within the host of technology. So it’s not the effect of, it’s that everything exists within technology. It’s not that we use technology, we live technology. Technology has become as ubiquitous as the air we breathe…” De beelden krijgen doorheen het technologische medium een hernieuwd belang, de corruptie van de popcultuur wordt gedeconstrueerd op het vijfentwintig centimeterscherm van de iPad. Koyaanisqatsi, letterlijk vertaald een manier van leven die een andere levenswijze vereist, wordt zodoende bevrijd uit de kluwen van de massaconsumptie en kan haar boodschap met herwonnen energie de wereld insturen. Deze tekst werd geschreven in het kader van een samenwerkingsproject tussen Vooruit en de subvakgroep Podium- en Mediale Kunsten van de UGent. Koplopersanalyse: Anne Watthée over 'Koyaanisqatsi' - Van ecologische ramp tot opgetogenheid In zijn meest recente voorstelling tovert de Amerikaans-Braziliaanse “raconteur” Ricky Seabra, in samenwerking met de Brusselse regisseur Dirk Verstockt, de cultfilm Koyaanisqatsi, Life out of Balance om tot een performance. Deze filmklassieker van regisseur Godfrey Reggio en cinematograaf Ron Fricke zorgde begin jaren ’80 voor heel wat ophef door zijn zwaar beladen, ecologische boodschap. De wereld had namelijk dringend nood aan “another way of living” . Ondanks een groot maatschappelijk engagement blijven Seabra’s performances luchtig en zelfs komisch . Onderstaande analyse tracht na te gaan hoe de performer erin slaagt om aan de hand van de herneming van een waarschuwende, negatieve boodschap, toch een positieve voorstelling te creëren. Een bedroevende herhaling In het eerste deel van Seabra’s voorstelling wordt een zekere universele droefnis aangekaart. De initiële boodschap van de film is door talloze hernemingen verloren gegaan en de (ecologische) situatie is 30 jaar na de filmrelease alleen maar verergerd. Seabra acht het dus hoogtijd om te reageren, maar slaagt er zelf niet in te ontkomen aan het postmodernistische herhalen . De kunstenaar confronteert de toeschouwer van in het begin van zijn herneming met beelden die ingaan op deze culturele “herhalingsdwang”. Hij toont een aantal scènes die éénzelfde motief tot in het absurde toe herhalen. Zo zien we hoe een choréografie, die uit de jaren ‘60 komt, wordt hernomen in een videoclip van Beyoncé . Vervolgens wordt de clip een beeld binnen een beeld, wanneer men een homevideo te zien krijgen, waarin een baby voor de televisie op diezelfde clip danst. Deze baby wordt op zijn beurt geparodieerd door een volwassen man die, gekleed in een luier, de baby imiteert terwijl hij de clip bekijkt. Seabra plaatst deze vier beelden naast elkaar en benadrukt hiermee het absurde (en zelfs lachwekkende) aspect van de eindeloze herneming , waaraan hij als postmodernistische kunstenaar zelf ten prooi valt. Het “herbetoveren” van de wereld In een eerste profetie suggereert de performer een utopische wereld, waarin alle wegen doorheen de stam van bomen worden gebouwd. Een tweede en derde profetie tonen hoe de wereld kan worden gered. Wij zouden het Amazonewoud kunnen redden door een grootschalige ontkoeingsonderneming, en zelf gered worden van de opwarming van de aarde door gitaarspelende pinguïns in diamanten pakken. De fantasierijke verhalen, waarin de klassieke hiërarchie van de levende wezens onderuit wordt gehaald , zijn zodanig irreëel, dat ze humoristisch worden. Tot slot waagt Seabra zich aan een laatste profetie, waarin bomen een eervolle staatsbegrafenis zouden krijgen. Hij eert de onontkoombare dood van onze ecologie, omdat zij natuurlijk is. Seabra beseft dat we de dood niet kunnen ontsnappen, en kiest er dus voor om dit falen waardevol te aanvaarden. Koyaanisqatsi – The performance bouwt voort op een ecologisch bewustzijn, dat reeds in de jaren ’80 werd aangekaart, maar sedertdien geen vooruitgang heeft gekend. Integendeel. Binnen het kader van de huidige ecologische crisis en de actuele ecotendens , slaagt Seabra er in zijn toeschouwers opnieuw te “betoveren” . Tegenover de pessimistische gedachtegang van de teloorgang van de wereld, plaatst de performer een positief antwoord dat hij bereikt aan de hand van humor en waardigheid . De finale profetie toont immers een aanvaarden van het universeel menselijk tekortschieten, maar dan op een eervolle, elegante wijze. Ricky Seabra slaagt erin de meest wanhopige situatie in een positief daglicht te stellen. Dit getuigt van Seabra’s onwaarschijnlijke Braziliaanse energie en levensvreugde. 1. “« Koyaanisqatsi » in the Hopi-language means : « a crazy life », « a life that calls for another way of living », « a life out of balance ».” Uit: Koyaanisqatsi, Life out of Balance, Verenigde Staten van Amerika, Godfery Reggio, 1982. Deze tekst werd geschreven in het kader van een samenwerkingsproject tussen Vooruit en de subvakgroep Podium- en Mediale Kunsten van de UGent. More comments: Dirk, Bedankt voor de zachte voorstelling Koyaanisqatsi the performance, verbindt voor mij niet alleen indringend, bijna absoluut, vanuit mijn jeugd een weer tevoorschijn gehaald, een haast arrogant cinematografisch beeld, wat zomaar ff en fr, pauze, stop, symboliseert in on-ontologische zin en door jouw als artistieke mogelijkheid geconceptualiseerd in een interdisciplinaire exercitie tussen de hyper vloeibaarheiden van het performatieve in theatrale zin, maar staat in haar soberheid en kwetsbaarheid heel mooi te zijn! Caro Ricky, Agradeço o envio dos DVDs. Ambos estão com boa qualidade, rodaram direitinho Vi duas vezes "Koyaanisqatsi A Performance". A primeira movido pela Muito obrigado, amigo, por essa performance exemplar. Um grande abraço Sebastião Milaré |
Performances: 2010 |